Woordenlijst
Portugees (BR) – Werkwoorden oefenen

overnachten
We overnachten in de auto.

trekken
Hij trekt de slee.

proeven
De chef-kok proeft de soep.

kletsen
Ze kletsen met elkaar.

overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.

beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.

plaatsvinden
De begrafenis vond eergisteren plaats.

beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?

verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.

achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.

vernielen
De tornado vernielt veel huizen.
