Woordenlijst
Roemeens – Werkwoorden oefenen

bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.

mengen
Ze mengt een vruchtensap.

begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!

verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.

kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.

naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.

achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.

rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.

parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.

mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.

oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
