Woordenlijst
Roemeens – Werkwoorden oefenen

verdwalen
Ik ben onderweg verdwaald.

straffen
Ze strafte haar dochter.

verhuren
Hij verhuurt zijn huis.

sluiten
Ze sluit de gordijnen.

verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.

slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.

vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.

aanraken
De boer raakt zijn planten aan.

lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.

weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.

beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
