Woordenlijst
Slovaaks – Werkwoorden oefenen

reizen
We reizen graag door Europa.

brengen
De bezorger brengt het eten.

aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!

versturen
Ze wil de brief nu versturen.

overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.

afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.

mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.

verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.

ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.

garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.

verloven
Ze hebben stiekem verloofd!
