Woordenlijst
Sloveens – Werkwoorden oefenen

vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.

schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.

aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.

bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.

verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.

huilen
Het kind huilt in het bad.

meenemen
We hebben een kerstboom meegenomen.

antwoorden
De student beantwoordt de vraag.

leiden
Hij leidt graag een team.

onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.

opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
