Woordenlijst
Zweeds – Werkwoorden oefenen

worden
Ze zijn een goed team geworden.

accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.

geloven
Veel mensen geloven in God.

bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?

duwen
Ze duwen de man het water in.

roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.

vechten
De atleten vechten tegen elkaar.

openen
Het kind opent zijn cadeau.

draaien
Je mag naar links draaien.

vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.

stoppen
De agente stopt de auto.
