Woordenlijst
Zweeds – Werkwoorden oefenen

belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.

uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.

worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.

tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!

sturen
Ik stuur je een brief.

bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?

rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.

verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.

liggen
De kinderen liggen samen in het gras.

ondersteunen
We ondersteunen de creativiteit van ons kind.

vertrekken
De trein vertrekt.
