Woordenlijst
Zweeds – Werkwoorden oefenen

beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.

drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.

overtreffen
Walvissen overtreffen alle dieren in gewicht.

bezoeken
Ze bezoekt Parijs.

aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.

uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.

geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.

updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.

snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.

terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.

wassen
De moeder wast haar kind.
