Woordenlijst
Zweeds – Werkwoorden oefenen

ondersteunen
We ondersteunen de creativiteit van ons kind.

snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.

terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.

afwassen
Ik hou niet van afwassen.

laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.

schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.

langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.

verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.

stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.

delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.

wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
