Woordenlijst
Zweeds – Werkwoorden oefenen

testen
De auto wordt in de werkplaats getest.

schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.

walgen van
Ze walgde van spinnen.

opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.

draaien
Ze draait het vlees.

corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.

herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.

afwassen
Ik hou niet van afwassen.

bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!

luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.

boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.
