Woordenlijst
Zweeds – Werkwoorden oefenen

schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.

rinkelen
De bel rinkelt elke dag.

toestaan
Men mag depressie niet toestaan.

schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.

publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.

omgaan
Men moet met problemen omgaan.

sterven
Veel mensen sterven in films.

vertrekken
De trein vertrekt.

failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.

bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.

uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.
