Woordenlijst
Zweeds – Werkwoorden oefenen

voorgaan
Gezondheid gaat altijd voor!

controleren
Hij controleert wie daar woont.

bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.

branden
Het vlees mag niet branden op de grill.

vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.

belasten
Kantoorwerk belast haar erg.

zien
Je kunt beter zien met een bril.

weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.

naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.

vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.

aanraken
Hij raakte haar teder aan.
