Woordenlijst
Zweeds – Werkwoorden oefenen

beperken
Moet handel worden beperkt?

beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.

worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.

ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.

zwemmen
Ze zwemt regelmatig.

vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.

achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.

redden
De dokters konden zijn leven redden.

gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.

bedekken
Ze bedekt haar gezicht.

verhuren
Hij verhuurt zijn huis.
