Woordenlijst
Zweeds – Werkwoorden oefenen

opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.

publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.

rijden
Ze rijden zo snel als ze kunnen.

bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.

ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.

sturen
Hij stuurt een brief.

gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.

voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.

besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.

draaien
Ze draait het vlees.

vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.
