Woordenlijst
Zweeds – Werkwoorden oefenen

meerijden
Mag ik met je meerijden?

verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.

kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.

duwen
Ze duwen de man het water in.

bedekken
De waterlelies bedekken het water.

verspillen
Energie mag niet verspild worden.

ontmoeten
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst op het internet.

uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.

sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.

rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?

veranderen
Het licht veranderde in groen.
