Woordenlijst
Zweeds – Werkwoorden oefenen

beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.

schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.

wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.

kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.

hangen
IJsspegels hangen van het dak.

laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.

proeven
De chef-kok proeft de soep.

zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.

samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.

studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.

zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
