Woordenlijst
Thai – Werkwoorden oefenen

toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.

ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.

voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.

aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.

overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.

uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.

arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.

melden
Ze meldt het schandaal aan haar vriendin.

wandelen
De familie gaat op zondag wandelen.

gaan
Waar is het meer dat hier was heengegaan?

geïnteresseerd zijn
Ons kind is erg geïnteresseerd in muziek.
