Woordenlijst
Thai – Werkwoorden oefenen

zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.

sluiten
Ze sluit de gordijnen.

verrijken
Specerijen verrijken ons eten.

ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.

rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.

reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.

raden
Je moet raden wie ik ben!

draaien
Je mag naar links draaien.

winnen
Hij probeert te winnen met schaken.

verslagen worden
De zwakkere hond wordt verslagen in het gevecht.

huilen
Het kind huilt in het bad.
