Woordenlijst
Chinees (vereenvoudigd) – Werkwoorden oefenen

rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.

omgaan
Men moet met problemen omgaan.

gemakkelijk gaan
Surfen gaat hem gemakkelijk af.

vastzitten
Ik zit vast en kan geen uitweg vinden.

naar huis gaan
Hij gaat na het werk naar huis.

bereiden
Ze bereidt een taart.

schrijven naar
Hij schreef me vorige week.

verantwoordelijk zijn voor
De arts is verantwoordelijk voor de therapie.

helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.

beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.

negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
