Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

cms/verbs-webp/5135607.webp
déménager
Le voisin déménage.
verhuizen
De buurman verhuist.
cms/verbs-webp/116067426.webp
fuir
Tout le monde a fui l’incendie.
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
cms/verbs-webp/122398994.webp
tuer
Soyez prudent, vous pouvez tuer quelqu’un avec cette hache!
doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!
cms/verbs-webp/92612369.webp
garer
Les vélos sont garés devant la maison.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
cms/verbs-webp/81740345.webp
résumer
Vous devez résumer les points clés de ce texte.
samenvatten
Je moet de belangrijkste punten uit deze tekst samenvatten.
cms/verbs-webp/50772718.webp
annuler
Le contrat a été annulé.
annuleren
Het contract is geannuleerd.
cms/verbs-webp/81885081.webp
brûler
Il a brûlé une allumette.
aansteken
Hij stak een lucifer aan.
cms/verbs-webp/40632289.webp
discuter
Les élèves ne doivent pas discuter pendant le cours.
kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.
cms/verbs-webp/80552159.webp
fonctionner
La moto est cassée; elle ne fonctionne plus.
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
cms/verbs-webp/120686188.webp
étudier
Les filles aiment étudier ensemble.
studeren
De meisjes studeren graag samen.
cms/verbs-webp/117284953.webp
choisir
Elle choisit une nouvelle paire de lunettes de soleil.
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
cms/verbs-webp/122224023.webp
reculer
Bientôt, nous devrons reculer l’horloge.
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.