Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

cms/verbs-webp/79317407.webp
commander
Il commande son chien.
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
cms/verbs-webp/102823465.webp
montrer
Je peux montrer un visa dans mon passeport.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
cms/verbs-webp/51465029.webp
retarder
L’horloge retarde de quelques minutes.
achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
cms/verbs-webp/106088706.webp
se lever
Elle ne peut plus se lever seule.
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
cms/verbs-webp/57574620.webp
distribuer
Notre fille distribue des journaux pendant les vacances.
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
cms/verbs-webp/102731114.webp
publier
L’éditeur a publié de nombreux livres.
publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
cms/verbs-webp/65199280.webp
courir après
La mère court après son fils.
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
cms/verbs-webp/109099922.webp
rappeler
L’ordinateur me rappelle mes rendez-vous.
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
cms/verbs-webp/73751556.webp
prier
Il prie silencieusement.
bidden
Hij bidt in stilte.
cms/verbs-webp/110322800.webp
parler mal
Les camarades de classe parlent mal d’elle.
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
cms/verbs-webp/93221279.webp
brûler
Un feu brûle dans la cheminée.
branden
Er brandt een vuur in de open haard.