Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/40946954.webp
ordinare
A lui piace ordinare i suoi francobolli.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
cms/verbs-webp/96061755.webp
servire
Oggi lo chef ci serve personalmente.
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
cms/verbs-webp/110233879.webp
creare
Ha creato un modello per la casa.
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
cms/verbs-webp/120254624.webp
guidare
Gli piace guidare un team.
leiden
Hij leidt graag een team.
cms/verbs-webp/30314729.webp
smettere
Voglio smettere di fumare da ora!
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!
cms/verbs-webp/65915168.webp
frusciare
Le foglie frusciano sotto i miei piedi.
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
cms/verbs-webp/118483894.webp
godere
Lei gode della vita.
genieten
Ze geniet van het leven.
cms/verbs-webp/114052356.webp
bruciare
La carne non deve bruciare sulla griglia.
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
cms/verbs-webp/121870340.webp
correre
L’atleta corre.
rennen
De atleet rent.
cms/verbs-webp/80325151.webp
completare
Hanno completato l’arduo compito.
voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.
cms/verbs-webp/58292283.webp
esigere
Sta esigendo un risarcimento.
eisen
Hij eist compensatie.
cms/verbs-webp/43956783.webp
scappare
Il nostro gatto è scappato.
weglopen
Onze kat is weggelopen.