Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/49585460.webp
finire
Come siamo finiti in questa situazione?
terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?
cms/verbs-webp/44518719.webp
camminare
Non si deve camminare su questo sentiero.
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
cms/verbs-webp/122290319.webp
mettere da parte
Voglio mettere da parte un po’ di soldi ogni mese per più tardi.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
cms/verbs-webp/120452848.webp
conoscere
Lei conosce molti libri quasi a memoria.
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
cms/verbs-webp/120220195.webp
vendere
I commercianti stanno vendendo molte merci.
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
cms/verbs-webp/62175833.webp
scoprire
I marinai hanno scoperto una nuova terra.
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
cms/verbs-webp/75508285.webp
aspettare con ansia
I bambini aspettano sempre con ansia la neve.
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
cms/verbs-webp/84476170.webp
esigere
Ha esigito un risarcimento dalla persona con cui ha avuto un incidente.
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
cms/verbs-webp/122010524.webp
intraprendere
Ho intrapreso molti viaggi.
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.
cms/verbs-webp/113966353.webp
servire
Il cameriere serve il cibo.
serveren
De ober serveert het eten.
cms/verbs-webp/125884035.webp
sorprendere
Lei ha sorpreso i suoi genitori con un regalo.
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
cms/verbs-webp/117491447.webp
dipendere
È cieco e dipende dall’aiuto esterno.
afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.