Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

trasferirsi
Mio nipote si sta trasferendo.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.

fidarsi
Ci fidiamo tutti l’uno dell’altro.
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.

ignorare
Il bambino ignora le parole di sua madre.
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.

inviare
La merce mi verrà inviata in un pacco.
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.

riferirsi
L’insegnante fa riferimento all’esempio sulla lavagna.
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.

conoscere
I cani sconosciuti vogliono conoscersi.
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.

accettare
Alcune persone non vogliono accettare la verità.
accepteren
Sommige mensen willen de waarheid niet accepteren.

coprire
Lei copre i suoi capelli.
bedekken
Ze bedekt haar haar.

investire
Purtroppo, molti animali vengono ancora investiti dalle auto.
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.

parcheggiare
Le auto sono parcheggiate nel garage sotterraneo.
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.

licenziare
Il capo lo ha licenziato.
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.
