Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/120655636.webp
aggiornare
Oggi devi costantemente aggiornare le tue conoscenze.
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
cms/verbs-webp/100585293.webp
girarsi
Devi girare la macchina qui.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
cms/verbs-webp/67880049.webp
lasciare andare
Non devi lasciare andare la presa!
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
cms/verbs-webp/68561700.webp
lasciare aperto
Chi lascia le finestre aperte invita i ladri!
open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!
cms/verbs-webp/99196480.webp
parcheggiare
Le auto sono parcheggiate nel garage sotterraneo.
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
cms/verbs-webp/73649332.webp
urlare
Se vuoi essere sentito, devi urlare il tuo messaggio forte.
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
cms/verbs-webp/121820740.webp
iniziare
Gli escursionisti hanno iniziato presto la mattina.
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.
cms/verbs-webp/92612369.webp
parcheggiare
Le biciclette sono parcheggiate davanti alla casa.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
cms/verbs-webp/120624757.webp
camminare
A lui piace camminare nel bosco.
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
cms/verbs-webp/60625811.webp
distruggere
I file saranno completamente distrutti.
vernietigen
De bestanden worden volledig vernietigd.
cms/verbs-webp/118826642.webp
spiegare
Il nonno spiega il mondo a suo nipote.
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
cms/verbs-webp/129945570.webp
rispondere
Lei ha risposto con una domanda.
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.