Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/113671812.webp
condividere
Dobbiamo imparare a condividere la nostra ricchezza.
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
cms/verbs-webp/108991637.webp
evitare
Lei evita il suo collega.
vermijden
Ze vermijdt haar collega.
cms/verbs-webp/71260439.webp
scrivere a
Mi ha scritto la settimana scorsa.
schrijven naar
Hij schreef me vorige week.
cms/verbs-webp/113248427.webp
vincere
Lui cerca di vincere a scacchi.
winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
cms/verbs-webp/17624512.webp
abituarsi
I bambini devono abituarsi a lavarsi i denti.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
cms/verbs-webp/125884035.webp
sorprendere
Lei ha sorpreso i suoi genitori con un regalo.
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
cms/verbs-webp/114091499.webp
addestrare
Il cane è addestrato da lei.
trainen
De hond wordt door haar getraind.
cms/verbs-webp/94909729.webp
aspettare
Dobbiamo ancora aspettare un mese.
wachten
We moeten nog een maand wachten.
cms/verbs-webp/85860114.webp
proseguire
Non puoi proseguire oltre questo punto.
verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.
cms/verbs-webp/118588204.webp
aspettare
Lei sta aspettando l’autobus.
wachten
Ze wacht op de bus.
cms/verbs-webp/108295710.webp
compitare
I bambini stanno imparando a compitare.
spellen
De kinderen leren spellen.
cms/verbs-webp/98561398.webp
mescolare
Il pittore mescola i colori.
mengen
De schilder mengt de kleuren.