Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cancellare
Il volo è cancellato.
annuleren
De vlucht is geannuleerd.
invitare
Vi invitiamo alla nostra festa di Capodanno.
uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.
votare
Gli elettori stanno votando sul loro futuro oggi.
stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.
godere
Lei gode della vita.
genieten
Ze geniet van het leven.
mangiare
Le galline mangiano i chicchi.
eten
De kippen eten de granen.
combattere
Gli atleti combattono l’uno contro l’altro.
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
preparare
Una deliziosa colazione è stata preparata!
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!
premiare
È stato premiato con una medaglia.
belonen
Hij werd beloond met een medaille.
trasferirsi
Mio nipote si sta trasferendo.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
dare
Il padre vuole dare al figlio un po’ di soldi extra.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
preparare
Lei sta preparando una torta.
bereiden
Ze bereidt een taart.
appartenere
Mia moglie mi appartiene.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.