Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

incontrare
Gli amici si sono incontrati per una cena condivisa.
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.

calciare
A loro piace calciare, ma solo nel calcetto.
schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.

abituarsi
I bambini devono abituarsi a lavarsi i denti.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.

arricchire
Le spezie arricchiscono il nostro cibo.
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.

esigere
Mio nipote mi esige molto.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.

completare
Lui completa il suo percorso di jogging ogni giorno.
voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.

sentire
Lui si sente spesso solo.
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.

coprire
Il bambino si copre.
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.

limitare
Durante una dieta, bisogna limitare l’assunzione di cibo.
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.

passare
A volte il tempo passa lentamente.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.

partire
Il treno parte.
vertrekken
De trein vertrekt.
