Woordenlijst

Leer werkwoorden – Litouws

cms/verbs-webp/64904091.webp
surinkti
Mums reikia surinkti visus obuolius.
oprapen
We moeten alle appels oprapen.
cms/verbs-webp/43483158.webp
važiuoti traukiniu
Aš ten važiuosiu traukiniu.
met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.
cms/verbs-webp/116610655.webp
statyti
Kada buvo pastatyta Kinijos didžioji siena?
bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
cms/verbs-webp/84506870.webp
gerti
Jis beveik kiekvieną vakarą apsigeria.
worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.
cms/verbs-webp/26758664.webp
sutaupyti
Mano vaikai sutaupė savo pinigus.
sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.
cms/verbs-webp/106279322.webp
keliauti
Mums patinka keliauti po Europą.
reizen
We reizen graag door Europa.
cms/verbs-webp/35071619.webp
pravažiuoti
Du žmonės vienas pro kitą pravažiuoja.
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
cms/verbs-webp/100011426.webp
paveikti
Nesileisk paveikti kitų!
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!
cms/verbs-webp/94909729.webp
laukti
Mums dar reikia palaukti mėnesio.
wachten
We moeten nog een maand wachten.
cms/verbs-webp/125884035.webp
nustebinti
Ji nustebino savo tėvus dovanomis.
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
cms/verbs-webp/119417660.webp
tikėti
Daug žmonių tiki Dievu.
geloven
Veel mensen geloven in God.
cms/verbs-webp/18316732.webp
pravažiuoti pro
Automobilis pravažiuoja pro medį.
doorrijden
De auto rijdt door een boom.