Woordenlijst

Leer werkwoorden – Litouws

cms/verbs-webp/91643527.webp
įstrigti
Aš įstrigau ir nerandu išeities.
vastzitten
Ik zit vast en kan geen uitweg vinden.
cms/verbs-webp/75195383.webp
būti
Tau neturėtų būti liūdna!
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
cms/verbs-webp/97784592.webp
atkreipti dėmesį
Reikia atkreipti dėmesį į kelio ženklus.
opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
cms/verbs-webp/55788145.webp
uždengti
Vaikas uždenge savo ausis.
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.
cms/verbs-webp/96586059.webp
atleisti
Šefas jį atleido.
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.
cms/verbs-webp/121264910.webp
supjaustyti
Saldžiam pyragui reikia supjaustyti agurką.
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
cms/verbs-webp/93221279.webp
degti
Židinyje dega ugnis.
branden
Er brandt een vuur in de open haard.
cms/verbs-webp/82378537.webp
šalinti
Šias senas padangas reikia atskirai šalinti.
weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.
cms/verbs-webp/27076371.webp
priklausyti
Mano žmona man priklauso.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
cms/verbs-webp/94153645.webp
verkti
Vaikas verkia vonioje.
huilen
Het kind huilt in het bad.
cms/verbs-webp/40946954.webp
rūšiuoti
Jam patinka rūšiuoti savo antspaudus.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
cms/verbs-webp/101709371.webp
gaminti
Robotais galima gaminti pigiau.
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.