Woordenlijst

Leer werkwoorden – Lets

cms/verbs-webp/123834435.webp
atdot
Ierīce ir bojāta; mazumtirgotājam to ir jāatdod.
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.
cms/verbs-webp/20225657.webp
pieprasīt
Mans mazdēls no manis pieprasa daudz.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
cms/verbs-webp/114379513.webp
pārklāt
Ūdenslilijas pārklāj ūdeni.
bedekken
De waterlelies bedekken het water.
cms/verbs-webp/120655636.webp
atjaunināt
Mūsdienās jāatjaunina zināšanas pastāvīgi.
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
cms/verbs-webp/77738043.webp
sākt
Karavīri sāk.
beginnen
De soldaten beginnen.
cms/verbs-webp/68761504.webp
pārbaudīt
Zobārsts pārbauda pacienta zobus.
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
cms/verbs-webp/25599797.webp
ietaupīt
Jūs ietaupat naudu, samazinot istabas temperatūru.
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.
cms/verbs-webp/15441410.webp
izteikties
Viņa vēlas izteikties sava drauga priekšā.
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
cms/verbs-webp/8451970.webp
pārrunāt
Kolēģi pārrunā problēmu.
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
cms/verbs-webp/101938684.webp
veikt
Viņš veic remontu.
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.
cms/verbs-webp/68841225.webp
saprast
Es tevi nesaprotu!
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
cms/verbs-webp/91147324.webp
apbalvot
Viņu apbalvoja ar medaļu.
belonen
Hij werd beloond met een medaille.