Woordenlijst

Leer werkwoorden – Lets

cms/verbs-webp/21342345.webp
patikt
Bērnam patīk jaunā rotaļlieta.
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
cms/verbs-webp/97119641.webp
krāsot
Automobili krāso zilu.
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
cms/verbs-webp/119269664.webp
nokārtot
Studenti nokārtoja eksāmenu.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
cms/verbs-webp/108286904.webp
dzert
Govis dzer ūdeni no upes.
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
cms/verbs-webp/81236678.webp
nepaspēt
Viņa nepaspēja uz svarīgu tikšanos.
missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.
cms/verbs-webp/63935931.webp
pagriezt
Viņa pagriež gaļu.
draaien
Ze draait het vlees.
cms/verbs-webp/19351700.webp
nodrošināt
Atvaļinājuma braucējiem tiek nodrošinātas pludmales krēsli.
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
cms/verbs-webp/120368888.webp
pastāstīt
Viņa man pastāstīja noslēpumu.
vertellen
Ze vertelde me een geheim.
cms/verbs-webp/30793025.webp
izrādīties
Viņam patīk izrādīties ar savu naudu.
pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.
cms/verbs-webp/129235808.webp
klausīties
Viņš labprāt klausās sava grūtnieces sievas vēderā.
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.
cms/verbs-webp/101890902.webp
ražot
Mēs paši ražojam savu medu.
produceren
We produceren onze eigen honing.
cms/verbs-webp/90539620.webp
paiet
Laiks dažreiz paiet lēni.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.