Woordenlijst

Leer werkwoorden – Noors

cms/verbs-webp/110646130.webp
dekke
Hun har dekket brødet med ost.
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
cms/verbs-webp/95655547.webp
slippe foran
Ingen vil slippe ham foran i supermarkedkassen.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
cms/verbs-webp/91696604.webp
tillate
Man bør ikke tillate depresjon.
toestaan
Men mag depressie niet toestaan.
cms/verbs-webp/92612369.webp
parkere
Syklene er parkert foran huset.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
cms/verbs-webp/79201834.webp
forbinde
Denne broen forbinder to nabolag.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
cms/verbs-webp/79317407.webp
kommandere
Han kommanderer hunden sin.
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
cms/verbs-webp/119913596.webp
gi
Faren vil gi sønnen sin litt ekstra penger.
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
cms/verbs-webp/123211541.webp
snø
Det snødde mye i dag.
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
cms/verbs-webp/102114991.webp
klippe
Frisøren klipper håret hennes.
knippen
De kapper knipt haar haar.
cms/verbs-webp/66787660.webp
male
Jeg vil male leiligheten min.
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
cms/verbs-webp/102304863.webp
sparke
Vær forsiktig, hesten kan sparke!
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
cms/verbs-webp/33564476.webp
levere
Pizzabudet leverer pizzaen.
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.