Woordenlijst
Leer werkwoorden – Noors

sammenligne
De sammenligner tallene sine.
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.

reise seg
Hun kan ikke lenger reise seg på egen hånd.
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.

vaske
Arbeideren vasker vinduet.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.

forestille seg
Hun forestiller seg noe nytt hver dag.
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.

hate
De to guttene hater hverandre.
haten
De twee jongens haten elkaar.

komme til deg
Lykken kommer til deg.
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.

ødelegge
Filene vil bli fullstendig ødelagt.
vernietigen
De bestanden worden volledig vernietigd.

svinge
Du kan svinge til venstre.
draaien
Je mag naar links draaien.

signere
Han signerte kontrakten.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.

forsvare
De to vennene vil alltid forsvare hverandre.
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.

betale
Hun betaler på nett med et kredittkort.
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
