Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/118008920.webp
começar
A escola está apenas começando para as crianças.
beginnen
School begint net voor de kinderen.
cms/verbs-webp/11579442.webp
jogar para
Eles jogam a bola um para o outro.
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.
cms/verbs-webp/89025699.webp
carregar
O burro carrega uma carga pesada.
dragen
De ezel draagt een zware last.
cms/verbs-webp/55128549.webp
jogar
Ele joga a bola na cesta.
gooien
Hij gooit de bal in de mand.
cms/verbs-webp/106997420.webp
deixar intacto
A natureza foi deixada intacta.
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.
cms/verbs-webp/120259827.webp
criticar
O chefe critica o funcionário.
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
cms/verbs-webp/44269155.webp
jogar
Ele joga seu computador com raiva no chão.
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.
cms/verbs-webp/129235808.webp
ouvir
Ele gosta de ouvir a barriga de sua esposa grávida.
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.
cms/verbs-webp/67035590.webp
pular
Ele pulou na água.
springen
Hij sprong in het water.
cms/verbs-webp/33599908.webp
servir
Cães gostam de servir seus donos.
dienen
Honden dienen graag hun baasjes.
cms/verbs-webp/53064913.webp
fechar
Ela fecha as cortinas.
sluiten
Ze sluit de gordijnen.
cms/verbs-webp/96571673.webp
pintar
Ele está pintando a parede de branco.
schilderen
Hij schildert de muur wit.