Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/93697965.webp
conduzir
Os carros conduzem em círculo.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
cms/verbs-webp/108580022.webp
retornar
O pai retornou da guerra.
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
cms/verbs-webp/102731114.webp
publicar
O editor publicou muitos livros.
publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
cms/verbs-webp/63935931.webp
virar
Ela vira a carne.
draaien
Ze draait het vlees.
cms/verbs-webp/120870752.webp
retirar
Como ele vai retirar aquele peixe grande?
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
cms/verbs-webp/44848458.webp
parar
Você deve parar no sinal vermelho.
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
cms/verbs-webp/49374196.webp
demitir
Meu chefe me demitiu.
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.
cms/verbs-webp/98294156.webp
negociar
As pessoas negociam móveis usados.
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
cms/verbs-webp/120282615.webp
investir
Em que devemos investir nosso dinheiro?
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
cms/verbs-webp/96061755.webp
servir
O chef está nos servindo pessoalmente hoje.
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
cms/verbs-webp/64053926.webp
superar
Os atletas superaram a cachoeira.
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
cms/verbs-webp/101742573.webp
pintar
Ela pintou suas mãos.
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.