Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/121180353.webp
perder
Espere, você perdeu sua carteira!
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
cms/verbs-webp/91442777.webp
pisar
Não posso pisar no chão com este pé.
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
cms/verbs-webp/74916079.webp
chegar
Ele chegou na hora certa.
aankomen
Hij kwam net op tijd aan.
cms/verbs-webp/68212972.webp
pronunciar-se
Quem souber de algo pode se pronunciar na classe.
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
cms/verbs-webp/65199280.webp
correr atrás
A mãe corre atrás de seu filho.
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
cms/verbs-webp/1422019.webp
repetir
Meu papagaio pode repetir meu nome.
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
cms/verbs-webp/74009623.webp
testar
O carro está sendo testado na oficina.
testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
cms/verbs-webp/96668495.webp
imprimir
Livros e jornais estão sendo impressos.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
cms/verbs-webp/123298240.webp
encontrar
Os amigos se encontraram para um jantar compartilhado.
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
cms/verbs-webp/115267617.webp
ousar
Eles ousaram pular do avião.
durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.
cms/verbs-webp/15353268.webp
espremer
Ela espreme o limão.
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.
cms/verbs-webp/129300323.webp
tocar
O agricultor toca suas plantas.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.