Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/129945570.webp
responder
Ela respondeu com uma pergunta.
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
cms/verbs-webp/100011426.webp
influenciar
Não se deixe influenciar pelos outros!
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!
cms/verbs-webp/118780425.webp
provar
O chef principal prova a sopa.
proeven
De chef-kok proeft de soep.
cms/verbs-webp/28642538.webp
deixar parado
Hoje muitos têm que deixar seus carros parados.
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
cms/verbs-webp/75281875.webp
cuidar
Nosso zelador cuida da remoção de neve.
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
cms/verbs-webp/102677982.webp
sentir
Ela sente o bebê em sua barriga.
voelen
Ze voelt de baby in haar buik.
cms/verbs-webp/120015763.webp
querer sair
A criança quer sair.
naar buiten willen
Het kind wil naar buiten.
cms/verbs-webp/124575915.webp
melhorar
Ela quer melhorar sua figura.
verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.
cms/verbs-webp/34725682.webp
sugerir
A mulher sugere algo para sua amiga.
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
cms/verbs-webp/107852800.webp
olhar
Ela olha através de um binóculo.
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
cms/verbs-webp/75001292.webp
partir
Quando o sinal mudou, os carros partiram.
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
cms/verbs-webp/115172580.webp
provar
Ele quer provar uma fórmula matemática.
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.