Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/89635850.webp
discar
Ela pegou o telefone e discou o número.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
cms/verbs-webp/100298227.webp
abraçar
Ele abraça seu velho pai.
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
cms/verbs-webp/117897276.webp
receber
Ele recebeu um aumento de seu chefe.
ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.
cms/verbs-webp/119379907.webp
adivinhar
Você precisa adivinhar quem eu sou!
raden
Je moet raden wie ik ben!
cms/verbs-webp/86710576.webp
partir
Nossos convidados de férias partiram ontem.
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.
cms/verbs-webp/118596482.webp
procurar
Eu procuro por cogumelos no outono.
zoeken
Ik zoek paddenstoelen in de herfst.
cms/verbs-webp/45022787.webp
matar
Vou matar a mosca!
doden
Ik zal de vlieg doden!
cms/verbs-webp/95543026.webp
participar
Ele está participando da corrida.
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
cms/verbs-webp/99951744.webp
suspeitar
Ele suspeita que seja sua namorada.
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.
cms/verbs-webp/114993311.webp
ver
Você pode ver melhor com óculos.
zien
Je kunt beter zien met een bril.
cms/verbs-webp/109657074.webp
afastar
Um cisne afasta o outro.
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
cms/verbs-webp/112286562.webp
trabalhar
Ela trabalha melhor que um homem.
werken
Ze werkt beter dan een man.