Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/122153910.webp
dividir
Eles dividem as tarefas domésticas entre si.
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
cms/verbs-webp/55269029.webp
errar
Ele errou o prego e se machucou.
missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.
cms/verbs-webp/119417660.webp
acreditar
Muitas pessoas acreditam em Deus.
geloven
Veel mensen geloven in God.
cms/verbs-webp/33463741.webp
abrir
Você pode abrir esta lata para mim, por favor?
openen
Kun je dit blikje voor me openen?
cms/verbs-webp/118868318.webp
gostar
Ela gosta mais de chocolate do que de legumes.
houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.
cms/verbs-webp/84472893.webp
andar
As crianças gostam de andar de bicicleta ou patinetes.
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
cms/verbs-webp/118003321.webp
visitar
Ela está visitando Paris.
bezoeken
Ze bezoekt Parijs.
cms/verbs-webp/5161747.webp
remover
A escavadeira está removendo o solo.
verwijderen
De graafmachine verwijdert de grond.
cms/verbs-webp/124575915.webp
melhorar
Ela quer melhorar sua figura.
verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.
cms/verbs-webp/119952533.webp
provar
Isso prova muito bem!
smaken
Dit smaakt echt goed!
cms/verbs-webp/118780425.webp
provar
O chef principal prova a sopa.
proeven
De chef-kok proeft de soep.
cms/verbs-webp/77646042.webp
queimar
Você não deveria queimar dinheiro.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.