Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/118011740.webp
construir
As crianças estão construindo uma torre alta.
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
cms/verbs-webp/112755134.webp
ligar
Ela só pode ligar durante o intervalo do almoço.
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
cms/verbs-webp/125116470.webp
confiar
Todos nós confiamos uns nos outros.
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
cms/verbs-webp/91930309.webp
importar
Nós importamos frutas de muitos países.
importeren
We importeren fruit uit veel landen.
cms/verbs-webp/118549726.webp
verificar
O dentista verifica os dentes.
controleren
De tandarts controleert de tanden.
cms/verbs-webp/83661912.webp
preparar
Eles preparam uma deliciosa refeição.
bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.
cms/verbs-webp/117953809.webp
aguentar
Ela não aguenta o canto.
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
cms/verbs-webp/71991676.webp
deixar
Eles acidentalmente deixaram seu filho na estação.
achterlaten
Ze hebben hun kind per ongeluk op het station achtergelaten.
cms/verbs-webp/125088246.webp
imitar
A criança imita um avião.
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.
cms/verbs-webp/117897276.webp
receber
Ele recebeu um aumento de seu chefe.
ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.
cms/verbs-webp/70864457.webp
trazer
O entregador está trazendo a comida.
brengen
De bezorger brengt het eten.
cms/verbs-webp/113842119.webp
passar
O período medieval já passou.
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.