Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

abrir
Você pode abrir esta lata para mim, por favor?
openen
Kun je dit blikje voor me openen?

explicar
Vovô explica o mundo ao seu neto.
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.

viajar pelo
Eu viajei muito pelo mundo.
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.

andar
As crianças gostam de andar de bicicleta ou patinetes.
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.

negociar
As pessoas negociam móveis usados.
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.

cancelar
Ele infelizmente cancelou a reunião.
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.

construir
Quando a Grande Muralha da China foi construída?
bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?

passar
O período medieval já passou.
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.

carregar
O burro carrega uma carga pesada.
dragen
De ezel draagt een zware last.

conversar
Eles conversam um com o outro.
kletsen
Ze kletsen met elkaar.

falar com
Alguém deveria falar com ele; ele está tão solitário.
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
