Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/33463741.webp
abrir
Você pode abrir esta lata para mim, por favor?
openen
Kun je dit blikje voor me openen?
cms/verbs-webp/118826642.webp
explicar
Vovô explica o mundo ao seu neto.
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
cms/verbs-webp/107407348.webp
viajar pelo
Eu viajei muito pelo mundo.
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
cms/verbs-webp/84472893.webp
andar
As crianças gostam de andar de bicicleta ou patinetes.
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
cms/verbs-webp/98294156.webp
negociar
As pessoas negociam móveis usados.
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
cms/verbs-webp/102447745.webp
cancelar
Ele infelizmente cancelou a reunião.
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
cms/verbs-webp/116610655.webp
construir
Quando a Grande Muralha da China foi construída?
bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
cms/verbs-webp/113842119.webp
passar
O período medieval já passou.
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
cms/verbs-webp/89025699.webp
carregar
O burro carrega uma carga pesada.
dragen
De ezel draagt een zware last.
cms/verbs-webp/115113805.webp
conversar
Eles conversam um com o outro.
kletsen
Ze kletsen met elkaar.
cms/verbs-webp/112444566.webp
falar com
Alguém deveria falar com ele; ele está tão solitário.
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
cms/verbs-webp/118253410.webp
gastar
Ela gastou todo o seu dinheiro.
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.