Woordenlijst

Leer werkwoorden – Zweeds

cms/verbs-webp/63457415.webp
förenkla
Man måste förenkla komplicerade saker för barn.
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
cms/verbs-webp/93697965.webp
köra runt
Bilarna kör runt i en cirkel.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
cms/verbs-webp/44848458.webp
stanna
Du måste stanna vid rött ljus.
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
cms/verbs-webp/105875674.webp
sparka
I kampsport måste du kunna sparka bra.
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
cms/verbs-webp/67955103.webp
äta
Hönorna äter kornen.
eten
De kippen eten de granen.
cms/verbs-webp/102631405.webp
glömma
Hon vill inte glömma det förflutna.
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
cms/verbs-webp/79317407.webp
befalla
Han befaller sin hund.
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
cms/verbs-webp/41019722.webp
köra hem
Efter shoppingen kör de två hem.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
cms/verbs-webp/78063066.webp
förvara
Jag förvarar mina pengar i mitt nattduksbord.
bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.
cms/verbs-webp/124545057.webp
lyssna på
Barnen gillar att lyssna på hennes berättelser.
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
cms/verbs-webp/129300323.webp
röra
Bonden rör sina plantor.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
cms/verbs-webp/118567408.webp
tro
Vem tror du är starkare?
denken
Wie denk je dat sterker is?