Woordenlijst

Leer werkwoorden – Zweeds

cms/verbs-webp/68761504.webp
undersöka
Tandläkaren undersöker patientens tandställning.
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
cms/verbs-webp/44269155.webp
kasta
Han kastar argt sin dator på golvet.
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.
cms/verbs-webp/104818122.webp
reparera
Han ville reparera kabeln.
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
cms/verbs-webp/122010524.webp
företaga
Jag har företagit mig många resor.
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.
cms/verbs-webp/8482344.webp
kyssa
Han kysser bebisen.
kussen
Hij kust de baby.
cms/verbs-webp/79582356.webp
dechiffrera
Han dechiffrerar det finstilta med ett förstoringsglas.
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
cms/verbs-webp/113842119.webp
passera
Medeltiden har passerat.
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
cms/verbs-webp/40326232.webp
förstå
Jag förstod äntligen uppgiften!
begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!
cms/verbs-webp/43956783.webp
springa bort
Vår katt sprang bort.
weglopen
Onze kat is weggelopen.
cms/verbs-webp/96061755.webp
servera
Kocken serverar oss själv idag.
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
cms/verbs-webp/116358232.webp
hända
Något dåligt har hänt.
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.
cms/verbs-webp/95056918.webp
leda
Han leder flickan vid handen.
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.