Ordforråd
Lær adverb – Dutch

samen
We leren samen in een kleine groep.
saman
Vi lærer saman i ei lita gruppe.

meer
Oudere kinderen krijgen meer zakgeld.
meir
Eldre barn får meir lommepengar.

in
Ze springen in het water.
inni
Dei hoppar inni vatnet.

nu
Moet ik hem nu bellen?
no
Skal eg ringje han no?

de hele dag
De moeder moet de hele dag werken.
heile dagen
Mor må jobbe heile dagen.

erg
Het kind is erg hongerig.
veldig
Barnet er veldig sultent.

alle
Hier kun je alle vlaggen van de wereld zien.
alle
Her kan du sjå alle flagga i verda.

al
Hij slaapt al.
allereie
Han sover allereie.

ook
Haar vriendin is ook dronken.
òg
Venninna hennar er òg full.

morgen
Niemand weet wat morgen zal zijn.
i morgon
Ingen veit kva som vil skje i morgon.

alleen
Ik geniet van de avond helemaal alleen.
åleine
Eg nyter kvelden heilt åleine.
