Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/10206394.webp
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
halde ut
Ho kan knapt halde ut smerten!
cms/verbs-webp/89084239.webp
verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.
redusere
Eg må absolutt redusere oppvarmingskostnadane mine.
cms/verbs-webp/35862456.webp
beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.
byrje
Eit nytt liv byrjar med ekteskap.
cms/verbs-webp/109766229.webp
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
føle
Han føler seg ofte åleine.
cms/verbs-webp/65840237.webp
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
sende
Varene vil bli sendt til meg i ei pakke.
cms/verbs-webp/44159270.webp
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
returnere
Læraren returnerer stilane til elevane.
cms/verbs-webp/49374196.webp
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.
sparke
Sjefen min har sparka meg.
cms/verbs-webp/88597759.webp
drukken
Hij drukt op de knop.
trykke
Han trykker knappen.
cms/verbs-webp/119913596.webp
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
gi
Faren vil gi sonen litt ekstra pengar.
cms/verbs-webp/75195383.webp
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
vere
Du burde ikkje vere trist!
cms/verbs-webp/106088706.webp
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
reise seg
Ho kan ikkje lenger reise seg på eiga hand.
cms/verbs-webp/92612369.webp
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
parkere
Syklane er parkerte framfor huset.