Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/10206394.webp
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
halde ut
Ho kan knapt halde ut smerten!
cms/verbs-webp/23257104.webp
duwen
Ze duwen de man het water in.
dytte
Dei dytter mannen inn i vatnet.
cms/verbs-webp/33564476.webp
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.
levere
Pizzabudet leverer pizzaen.
cms/verbs-webp/123519156.webp
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
tilbringe
Ho tilbringer all fritida si ute.
cms/verbs-webp/71260439.webp
schrijven naar
Hij schreef me vorige week.
skrive til
Han skreiv til meg forrige veke.
cms/verbs-webp/122470941.webp
sturen
Ik heb je een bericht gestuurd.
sende
Eg sendte deg ei melding.
cms/verbs-webp/99196480.webp
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
parkere
Bilane er parkerte i underjordisk garasje.
cms/verbs-webp/121112097.webp
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
male
Eg har malt eit vakkert bilete til deg!
cms/verbs-webp/106622465.webp
zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.
setje seg
Ho set seg ved sjøen i solnedgangen.
cms/verbs-webp/120686188.webp
studeren
De meisjes studeren graag samen.
studere
Jentene likar å studere saman.
cms/verbs-webp/82095350.webp
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.
dytte
Sjukepleieren dytter pasienten i ein rullestol.
cms/verbs-webp/119747108.webp
eten
Wat willen we vandaag eten?
ete
Kva vil vi ete i dag?