Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/54608740.webp
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
dra ut
Ugras treng å drast ut.
cms/verbs-webp/79201834.webp
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
kopla
Denne brua koplar to nabolag.
cms/verbs-webp/1422019.webp
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
gjenta
Papegøyen min kan gjenta namnet mitt.
cms/verbs-webp/101383370.webp
uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.
gå ut
Jentene likar å gå ut saman.
cms/verbs-webp/123648488.webp
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
stikke innom
Legane stikker innom pasienten kvar dag.
cms/verbs-webp/119613462.webp
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
vente
Søstera mi ventar eit barn.
cms/verbs-webp/12991232.webp
bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!
takke
Eg takker deg mykje for det!
cms/verbs-webp/94193521.webp
draaien
Je mag naar links draaien.
svinge
Du kan svinge til venstre.
cms/verbs-webp/68212972.webp
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
melde seg
Den som veit noko kan melde seg i klassen.
cms/verbs-webp/8451970.webp
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
diskutere
Kollegaene diskuterer problemet.
cms/verbs-webp/98294156.webp
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
handle
Folk handlar med brukte møblar.
cms/verbs-webp/35862456.webp
beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.
byrje
Eit nytt liv byrjar med ekteskap.