Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/94193521.webp
draaien
Je mag naar links draaien.
svinge
Du kan svinge til venstre.
cms/verbs-webp/71612101.webp
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.
gå inn
T-banen har nettopp gått inn på stasjonen.
cms/verbs-webp/112286562.webp
werken
Ze werkt beter dan een man.
arbeide
Ho arbeider betre enn ein mann.
cms/verbs-webp/65915168.webp
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
rasle
Blada raslar under føtene mine.
cms/verbs-webp/43532627.webp
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
bu
Dei bur i ein delt leilighet.
cms/verbs-webp/123298240.webp
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
møte
Vennene møttest til ein felles middag.
cms/verbs-webp/89636007.webp
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
signere
Han signerte kontrakten.
cms/verbs-webp/111063120.webp
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
bli kjent med
Framande hundar vil bli kjente med kvarandre.
cms/verbs-webp/35137215.webp
slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
slå
Foreldre bør ikkje slå barna sine.
cms/verbs-webp/67035590.webp
springen
Hij sprong in het water.
hoppe
Han hoppa i vatnet.
cms/verbs-webp/107996282.webp
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
vise til
Læraren viser til dømet på tavla.
cms/verbs-webp/117284953.webp
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
velge ut
Ho velger ut eit nytt par med solbriller.