Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/117953809.webp
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
tåle
Ho kan ikkje tåle songen.
cms/verbs-webp/105623533.webp
moeten
Men zou veel water moeten drinken.
bør
Ein bør drikke mykje vatn.
cms/verbs-webp/116610655.webp
bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
byggje
Når vart Den store kinesiske muren bygd?
cms/verbs-webp/113966353.webp
serveren
De ober serveert het eten.
servere
Kelneren serverer maten.
cms/verbs-webp/123237946.webp
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
skje
Ein ulykke har skjedd her.
cms/verbs-webp/102169451.webp
omgaan
Men moet met problemen omgaan.
handtere
Ein må handtere problem.
cms/verbs-webp/35071619.webp
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
passere
Dei to passerer kvarandre.
cms/verbs-webp/83548990.webp
terugkomen
De boemerang kwam terug.
returnere
Bumerangen returnerte.
cms/verbs-webp/117890903.webp
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
svare
Ho svarar alltid først.
cms/verbs-webp/95655547.webp
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
sleppe framfor
Ingen vil sleppe han framfor i supermarknadkassa.
cms/verbs-webp/80552159.webp
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
fungere
Motorsykkelen er i ustand; den fungerer ikkje lenger.
cms/verbs-webp/102397678.webp
publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.
publisere
Reklame blir ofte publisert i aviser.