Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/117311654.webp
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.
bere
Dei berer barna sine på ryggane sine.
cms/verbs-webp/90773403.webp
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
følgje
Hunden min følgjer meg når eg joggar.
cms/verbs-webp/34725682.webp
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
foreslå
Kvinna foreslår noko til venninna si.
cms/verbs-webp/112407953.webp
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
lytte
Ho lyttar og høyrer ein lyd.
cms/verbs-webp/111892658.webp
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
levere
Han leverer pizza til heimar.
cms/verbs-webp/44127338.webp
stoppen
Hij stopte met zijn baan.
slutte
Han slutta i jobben sin.
cms/verbs-webp/123237946.webp
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
skje
Ein ulykke har skjedd her.
cms/verbs-webp/124545057.webp
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
lytte til
Barna liker å lytte til historiene hennar.
cms/verbs-webp/123947269.webp
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
overvake
Alt her blir overvaka av kamera.
cms/verbs-webp/121870340.webp
rennen
De atleet rent.
springe
Idrettsutøvaren spring.
cms/verbs-webp/120870752.webp
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
dra ut
Korleis skal han dra ut den store fisken?
cms/verbs-webp/96571673.webp
schilderen
Hij schildert de muur wit.
male
Han malar veggen kvit.