Ordforråd

Lær verb – nederlandsk

cms/verbs-webp/46565207.webp
bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.
forberede
Hun forberedte ham stor glede.
cms/verbs-webp/119425480.webp
denken
Je moet veel denken bij schaken.
tenke
Du må tenke mye i sjakk.
cms/verbs-webp/99592722.webp
vormen
We vormen samen een goed team.
danne
Vi danner et godt lag sammen.
cms/verbs-webp/109071401.webp
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
omfavne
Moren omfavner babyens små føtter.
cms/verbs-webp/101765009.webp
begeleiden
De hond begeleidt hen.
følge
Hunden følger dem.
cms/verbs-webp/118343897.webp
samenwerken
We werken samen als een team.
samarbeide
Vi samarbeider som et lag.
cms/verbs-webp/119269664.webp
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
bestå
Studentene besto eksamen.
cms/verbs-webp/100434930.webp
eindigen
De route eindigt hier.
ende
Ruten ender her.
cms/verbs-webp/117658590.webp
uitsterven
Veel dieren zijn vandaag uitgestorven.
dø ut
Mange dyr har dødd ut i dag.
cms/verbs-webp/100634207.webp
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
forklare
Hun forklarer ham hvordan enheten fungerer.
cms/verbs-webp/77572541.webp
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.
fjerne
Håndverkeren fjernet de gamle flisene.
cms/verbs-webp/47062117.webp
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
klare seg
Hun må klare seg med lite penger.