Ordforråd

Lær verb – nederlandsk

cms/verbs-webp/116877927.webp
inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.
innrede
Min datter vil innrede leiligheten sin.
cms/verbs-webp/55788145.webp
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.
dekke
Barnet dekker ørene sine.
cms/verbs-webp/86583061.webp
betalen
Ze betaalde met een creditcard.
betale
Hun betalte med kredittkort.
cms/verbs-webp/82845015.webp
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
melde
Alle om bord melder til kapteinen.
cms/verbs-webp/109099922.webp
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
minne
Datamaskinen minner meg om avtalene mine.
cms/verbs-webp/114272921.webp
drijven
De cowboys drijven het vee met paarden.
drive
Cowboyene driver kveget med hester.
cms/verbs-webp/43100258.webp
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
møte
Noen ganger møtes de i trappa.
cms/verbs-webp/103719050.webp
ontwikkelen
Ze ontwikkelen een nieuwe strategie.
utvikle
De utvikler en ny strategi.
cms/verbs-webp/119913596.webp
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
gi
Faren vil gi sønnen sin litt ekstra penger.
cms/verbs-webp/59250506.webp
aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.
tilby
Hun tilbød å vanne blomstene.
cms/verbs-webp/53064913.webp
sluiten
Ze sluit de gordijnen.
lukke
Hun lukker gardinene.
cms/verbs-webp/57481685.webp
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
gjenta et år
Studenten har gjentatt et år.