Ordforråd

Lær verb – nederlandsk

cms/verbs-webp/96476544.webp
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
fastsette
Datoen blir fastsatt.
cms/verbs-webp/62069581.webp
sturen
Ik stuur je een brief.
sende
Jeg sender deg et brev.
cms/verbs-webp/107996282.webp
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
referere
Læreren refererer til eksempelet på tavlen.
cms/verbs-webp/79201834.webp
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
forbinde
Denne broen forbinder to nabolag.
cms/verbs-webp/89636007.webp
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
signere
Han signerte kontrakten.
cms/verbs-webp/100634207.webp
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
forklare
Hun forklarer ham hvordan enheten fungerer.
cms/verbs-webp/119895004.webp
schrijven
Hij schrijft een brief.
skrive
Han skriver et brev.
cms/verbs-webp/79322446.webp
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
introdusere
Han introduserer sin nye kjæreste for foreldrene sine.
cms/verbs-webp/128644230.webp
vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.
fornye
Maleren vil fornye veggfargen.
cms/verbs-webp/107852800.webp
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
se
Hun ser gjennom kikkerten.
cms/verbs-webp/11497224.webp
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
svare
Studenten svarer på spørsmålet.
cms/verbs-webp/120259827.webp
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
kritisere
Sjefen kritiserer den ansatte.